Coniferen en naaldbomen zijn eigenlijk heel bijzonder binnen de huidige plantenwereld. Dat bijzondere zit hem dan vooral in het feit, dat ze eigenlijk geen echt blad hebben.
De meeste soorten hebben naalden of schubben in plaats van bladeren. Met deze naalden of schubben halen ze echter hetzelfde kunstje uit als alle andere planten, die wel blad hebben. Ze zetten zonneenergie om in suikers en stikstof en kooldioxide om in zuurstof. Dat doen ze dan bijna allemaal het gehele jaar door, omdat deze naalden of schubben vrijwel nooit in de winter afvallen. De meeste soorten doen trouwens wel aan een zogenaamde rui, maar dat gebeurt dan vaak in de zomer. In de maand augustus zie je de meeste naaldbomen en coniferen die vervanging en uitschoning ondergaan. De oude naalden en schubben hebben hun taak gedaan en zijn inmiddels vervangen door jonge exemplaren. Door weer en vooral wind worden de oude naalden en schubben vervolgens afgeschud. Jaar op jaar vormt deze vergane glorie voor een prima bedekking van de grondoppervlakte om de coniferen heen.
Door die bedekking wordt het water beter in de grond vastgehouden.
Dat systeem zit derhalve prima in elkaar. De naalden en schubben van de coniferen hebben nog een belangrijke eigenschap.
Ze verdampen als gevolg van hun geringe oppervlakte en structuur heel weinig water. Als gevolg daarvan zijn coniferen eigenlijk bij uitstek uitgerust om onder zeer moeilijke omstandigheden te kunnen overleven. Dat kunnen ze dus bij uitstek. Talloos zijn de plaatsen op aarde, waar bladhoudende bomen of struiken niet kunnen overleven vanwege de extreem moeilijke leefomstandigheden. Coniferen en naaldbomen lukt dat wel.
Toch zijn er binnen die groep coniferen toch nog wel wat uitzonderingen op de regel. Zo zijn er soorten, die in de winter toch hun naalden allemaal afschudden.
Er is zelfs een ondersoort, die in plaats van naalden of schubben een soort bladeren heeft. Dat is de Ginkgo, die zoals zovele soorten over is gebleven uit prehistorische tijden. De coniferen en naaldbomen hebben nog een bijzonderheid in zich. Ze kunnen door hun ingebakken zelfbeschermende eigenschappen verbazingwekkend oud en groot worden. Van sommige Sequoia soorten in Noord Amerika is een hoge leeftijd bekend. Ze zijn soms meer dan 3000 jaar oud! Over overleven gesproken!
Dit soort bomen wordt niet alleen oud, maar ook ontzagwekkend groot. De oudste exemplaren hebben soms een stamomtrek van meer dan 20 meter!
Door hun groeiwijze hebben sommige soorten een prima bruikbaarheid voor de mens in zich. Van veel soorten wordt dankbaar gebruik gemaakt in de houtindustrie en uiteindelijk in de bouw van huizen en andere onderkomens. Zelfs in de geneeskunde wordt o.a. van de Taxus gebruik gemaakt.
Binnen die groep coniferen en naaldbomen en dan de boomvormen zijn nog een aantal exemplaren van belang voor de mens. Dat zijn namelijk die soorten,
die gebruikt kunnen worden als Kerstboom bij de jaarlijkse Kerstviering.
Uiteraard hebben coniferen echter voor de mens nog een heel groot nut. Dat is namelijk de uitstekende bruikbaarheid voor de aanleg van mooie en groenblijvende siertuinen. Van die mogelijkheid maakt de mens dankbaar gebruik. Vele soorten laten zich in jong stadium ook uitstekend modelleren,
waarmee je vaak de leukste effecten kunt bewerkstelligen.
Takken van coniferen en naaldbomen worden ook dankbaar gebruikt voor bloemschikwerk. Dat komt dan voornamelijk vanwege de uitstekende houdbaarheid van dit materiaal. In het bloemschikwerk worden deze takken vaak gebruikt voor de afwerking en bedekking van de oasis. Daarnaast hebben takken van vele soorten een bijzondere decoratieve eigenschap. De takken van de Atlasceder en bijvoorbeeld de Larix worden in bloemschikwerk vaak gebruikt om er hoogte en breedte in te maken, of er een extra element aan toe te voegen.
De toepassingsmogelijkheden zijn dus enorm groot.
Over het algemeen vereisen coniferen in ieder geval een goed gedraineerde grond. Het liefst wat zanderig. In ieder geval niet al te zwaar van structuur.
Dat stelt bijvoorbeeld wat eisen bij de aanleg van een coniferentuin. Al te grote oppervlakte uitdroging is ook niet gewenst. In siertuinen kun je dat verbeteren
door de grond met bijvoorbeeld een mulchlaag te bedekken. Ook kun je om de bomen en struiken heen oppervlakkig wortelende planten plaatsen. Het gaat erom, dat het water grotendeels in de grond beschikbaar blijft en niet te snel verdampt door de zonnestraling.
Op deze pagina worden een groot aantal coniferen en naaldbomen beschreven. Bij elke beschrijving zal met een foto of een plaatje nader inzicht worden verschaft.
*Abies Alba (Gewone Zilverspar)
Dit is een naaldboomsoort die tot 45 meter hoog kan worden. Hij heeft een gladde grijsachtige schors. De naalden staan in twee rijen gerangschikt.
De onderste zijn horizontaal uitgespreid, die bovenste zijn korter en staan bijna recht op de twijgen. Ze zijn donker glanzend groen aan de bovenzijde.
Aan de onderkant zijn te licht witachtig gestreept. Deze soort komt vooral in de gebergten van Noord Europa voor. Hij is van belang voor de productie va dennehout.
*Abies Forrestii
Dit is een schitterende naaldboom. Als hij goed groeit, dan is het een van de blikvangers in een tuin. De stam is roestrood. De naalden zijn donkergroen aan
de bovenzijde. Aan de onderkant zijn ze opvallend blauw-zeegroen. De takken staan vrijwel horizontaal op de stam. De kegels staan rechtop en dan meestal
in de bovenste takken. Ze zijn diepblauw mauve van kleur. Deze soort maakt in Europa zelden echt grote bomen, maar is als jong exemplaar bijzonder decoratief.
*Cedrus atlantica Glauca (Atlasceder)
Deze soort kan uiteindelijk flink groot worden. Vaak wel 30 meter of hoger. In een volwasse. stadium staan de takken wijd uitgespreid. In een wat jonger
stadium is deze boom meer kolomvormig. Op de wat oudere bomen komen de prachtige vruchtkegels. De naalden van de Atalsceder zijn over het algemeen
blauwgroen van kleur. Dit geeft in tuinen vaak een schitterend kontrast met de rest van de beplanting.
Deze boomsoort wordt veel gebruikt in de houtindustrie.
Bekend zijn de rabat- en vloerdelen en niet te vergeten de ramen en kozijnen van Cederhout.
De laatste jaren wordt deze houtsoort ook veel toegepast als parket. De met kegels overladen takken worden ook vaak gebruikt in wat groter
bloemschikwerk. Kleine takken zijn ook uitstekend te gebruiken voor het maken van Kerstversieringen.
Oorspronkelijk komt deze soort uit de landstreken rond het Atlasgebergte.
*Chamaecyparis lawsoniana Allumii (Dwergcypres)
Deze species van deze boomsoort komt oorspronkelijk uit Noord Amerika uir de streken rond Oregon. In de vrije natuur kan hij een dikke 60 meter hoog
worden. In de loop der tijd zijn er vanuit deze species diverse cultvars gekweekt. Een ervan is de Dwergcypres. Dit is een kolomvormende conifeer, die aan de
onderzijde niet al te breed wordt. Daardoor is hij uitstekend geschikt als conifeer voor gebruik in een siertuin. De schubben zijn blauwgroen.
Om de groei wat te vertragen, kunt u deze conifeer jaarlijks een snoeibeurt geven. Dat noem men ook wel veren. Dat wil zeggen, dat met bijvoorbeeld een
heggeschaar de groeitoppen worden teruggeknipt. Doe dat veren het liefst in het voorjaar, zo rond maart en april.
*Chamaecyparis lawsoniana Columnaris
Dit is ook weer een waardevolle cultivar voor gebruik in een siertuin. De groei is kolomvormig en verloopt niet al te snel. Ook deze soort kunt u met veren
en desgewenst modelleren prima compact te houden. De schubben zijn blauwachtig groen aan de bovenzijde en blauwgroen aan de onderzijde.
Het groen van deze conifeer wordt dankbaar gebruikt voor bloemschikwerk op oasis.
*Chamaecyparis lawsoniana Fletcheri Nana
Deze cultivar groeit nog langzamer dan de bovengenoemde kolomvormende soorten. Ook deze soort is weer prima geschikt voor gebruik in de siertuin en in
bloemschikwerk. Door hem licht te snoeien in het voorjaar blijft hij mooi compact. Nog meer dan de voorgangers zijn de schubben blauwachtig groen aan de
bovenkant en iets lichter aan de onderzijde.
*Chamaecyparis lawsoniana Lutea
Dit is een prachtige cultivar, die goudgele iets hangende twijgen produceert. Echt een lust voor het oog en scherp afstekend in de siertuin.
Door de trage groei blijft hij lange tijd in kolomvorm. Desgewenst kan deze soort ook in het voorjaar iets worden gesnoeid.
De twijgen van deze soort zijn wederom prima geschikt voor gebruik in bloemschikwerk.
*Chamaecyparis lawsoniana Triomf van Boskoop
Deze cultivar met blauwgroene schubben groeit wat sneller dan de overige cultivars. Daardoor is hij prima toepasbaar als haagconifeer. Hij verdraagt een
snoeibeurt zonder problemen. Voor de wat grotere tuinen en parken is hij uitstekend toepasbaar als solitair. Binnen een aantal jaren zal hij een schitterende
kolom vormen. De twijgjes zijn weer prima geschikt voor bloemschikwerk.
*Chamaecyparis 0btusa Nana Lutea
Deze boomsoort komt oorspronkelijk uit Japan. In het wild kan hij wel 30 meter hoog worden. Door de trage groei doet hij daar behoorlijk lang over.
Vanwege die eigenschap is hij ook prima geschikt voor aanplant als solitair of groepje in een siertuin. Snoeien is vrijwel niet nodig.
De schors van deze soort is roodachtig bruin en gestreept. De schubben zijn klein en staan dicht tegen de tak aan. Ze zijn donkergroen en iets mosachtig.
*Chamaecyparis 0btusa Tetragona Aurea
Dit is een langzaam groeiende cultivar met goudgele twijgen. De boom kan uiteindelijkbijna 5 meter groot worden. Hij heeft veerachtige takken met daarop
weer talrijke afstaande zijtakken. Deze staan vaak straalsgewijs geschikt. Door de trage groei is hij prima geschikt voor aanplant als solitair in een wat
grotere siertuin. Takjes van deze soort zijn weer prima te gebruiken in bloemschikwerk.
*Cryptomeria japonica (Japanse Cypres)
Deze van oorsprong Japanse soort kan tot 30 meter hoog worden. De groei zit hem meestal in de lengte, waardoor er op de duur een vrij slanke zuil ontstaat.
De takken gaan bij het ouder worden wat afhangen. De schubben zijn altijd groen. De kegels zijn klein en bolvormig. Deze soort voelt zich ht beste thuis op
wat vochtige grond. Deze soort is dus niet geschikt voor een plaats in de volle zon. Beter is een plaats in wat halfschaduw. Hij lijkt kwa uiterlijk wat op de
Seqouiadendron. De schors is roodachtig en vezelig en laat in lange draden los.
*Cupressocyparis leylandii
Deze cultivar is een kruisings resultaat tussen de Cupressus macrocarpa en de Chamaecyparis nootkatensis. Het een bijzonder snel groeiende soort met altijd
mooie geelgroen blijvende takken. Hij laat zich uitstekend snoeien, waardoor hij als haag conifeer prima kan voldoen. Als solitair in een wat grotere tuin zal
hij echter ook niet misstaan. In korte tijd maakt hij een vrij slanke zuil van wel 12 meter hoogte. Als bijzonderheid geldt dat deze soort ook op kalkhoudende
grond gekweekt kan worden en dat een winderige plaats ook voldoende is. Het frisse groen is weer uitstekend te gebruiken voor bloemschikwerk.
*Cupressus sempervirens Glauca (Cypres)
Deze soort vormy een slanke zuilvormige boom met donkergroene schubben. In onze streken is hij niet geheel winterhard. Het beste is hem te overwinteren
in een koude kas od oranjerie. Daarvoor moet de boom wel in een grote kuip of bak gekweekt worden. Deze soort is landschapbepalend in d e streken rond
de Middellandse Zee. Tegen warmte heeft hij dus geen echte bezwaren. In de vrije natuur kan hij uitgroeien tot pak weg ruim 10 meter hoogte.
De slanke vorm blijft hij daarbij behouden.
*Ginkgo biloba (Japanse Noteboom)
Dit is de voor zover bekend enige nog levende soort uit het geslacht biloba. De overige soorten zijn alleen nog als fossielen bekend. Het is een blad
verliezende boom, die tot wel 30 meter hoog kan reiken. De bladeren zijn waaiervormig en hebben een insnijding. Ze zijn geelachtig groen van kleur.
Er staan wat mooie oude exemplaren in de Botanische Tuinen van Leiden. De mannelijke vorm van deze boom (draagt alleen meeldraden) wordt de laatste
jaren veel als straatbeplanting gebruikt. Oorspronkelijk komt deze boom uit China. Het is niet bekend of deze soort nog vrij in de natuur en dan in het wild voorkomt.
*Juniperus communis (Jeneverbes)
Deze conifeer groeit uit als een grote struik. De schors van de stam is roodachtig bruin. Deze schilfert in repen af. De schubben zijn smal en hebben wat
puntige einden. Voor tuinaanplant is deze zoort niet zo bijzonder vanwege de wat open groeiwijze. Van meer belang zijn wat cultivars van deze soort.
Zo is de varieteit Compressa (zie hierna) wat beter geschikt voor coniferen- en rotstuinen vanwege de zeer trage en compacte groei.
*Juniperus communis Compressa
Deze soort is uitstekend toepasbaar in een heide- of coniferentuin. Hij groeit langzaam en compact op en laat zich heel gemakkelijk modelleren.
Ook in een rotstuin zal hij zeker niet misstaan.
*Juniperus communis Hibernica
Dit is een soort met blauwachtig groene schubben, die iets hoger uitgroeit dan var. Compressa. Door de ook weer aanwezige compacte groei is hij uitstekend
toe te passen in allerlei soorten siertuinen. Hij wordt ook wel de Ierse Jeneverbes genoemd.
*Juniperus horizontalis
De takken van deze soort groeien horizontaal over de grond uit. Daarbij wortelen de jonge takken weer spontaan als ze in aanraking komen met de grond.
Deze conifeer kan daardoor flink uitstoelen over grote oppervlakten. Hij kan dus prima als een wat hogere bodembedekker dienst doen.
De schubben zijn klein en blauwachtig grijsgroen. In het wild vertoont deze soort soms wel 2 cm lange kegelbessen. De takken zijn prima geschikt voor bloemschikwerk.
*Juniperus pfitzeriana Aurea
Deze soort groeit wat hoger op en is daarmee uitestekend beschikt voor solitair werk en wat hogere groepen in een siertuin. Hij heeft door de geelgroene en
deels goudbonte schubben een bijzonder fris uiterlijk. De takken van deze soort laten zich ook uitstekend gebruiken in bloemschikwerk.
*Juniperus recurva coxii Castelwellan
Deze soort groeit uit tot een kleine boom, die ongeveer 9 meter hoog kan worden. Hij heeft afhangende takken en een afschilferende bruine schors.
De schubben zijn geelachtig groen. Deze soort is niet geheel winterhard in onze streken. Een beschutte plaats en niet te winderige plaats heeft daardoor de
voorkeur. Takjes van deze soort zijn weer prima te gebruiken voor bloemschikwerk.
*Juniperus squamata meyeri
Deze soort een rechtopgaande groei met wat stijf op de stam staande takken. De schubben zijn blauwgroen en staan vrij dicht op elkaar.
Hij is uitstekend geschikt voor gebruik als solitair in een wat grote rotstuin. In volwassen staat kan hij een hoogte van ongeveer 6 meter bereiken.
*Larix decidua (Europese Lork)
Dit is een typische naaldboom, die voor en in de winter al zijn naalden zal laten vallen. In dat opzicht vertoont hij dus het gedrag van de loofbomen.
Dat is dus een uitzondering op de regel. Deze boom kan wel 45 meter hoog worden. De schors is bij jongere bomen wat grijsachtig, later verkleurt dat naar
bruinachtig. De naalden staan in kransen op de tak. Dat is vergelijkbaar met de groeiwijze van de Cedersoorten. De naalden van deze soort zijn helder
groengeel als ze uitkomen, daarna worden ze wat groener tot de herfst aan toe. In de herfst verkleuren ze naar geelachtig en vallen tentslotte af.
De kegels van de vrouwelijke bloemen zijn helderrood in een jong stadium. Al rijpend verkleuren ze naar bruin. Ze zijn omgeven door korte groene naalden.
Deze kegels kunnen 4 tot 5 cm lang worden en zijn zeer decoratief. De boom heeft liefst een plekje in de halfschaduw of in de zon.
Deze boomsoort is van belang voor de houtindustrie. Takken met kegels erop zijn zeer decoratief en daardoor uitstekend te gebruiken in bloemschikwerk.
*Libocedrus decurrens
Dit is een vrij pyramidaal opgroeiende boomsoort, die door de vorm uitstekend is te gebruiken als solitair in bijvoorbeeld heidetuinen.
In de vrije natuur kan hij wel 45 meter groot worden. In de praktijk zal hij deze hoogte niet gemakkelijk halen.
De slanke opgroei is kenmerkend voor de soort. De takken van deze cultivar groeien niet ver uit van de hoofdstam, waardoor de zuilvorm ontstaat.
De schubben zijn donkergroen in het algemeen. Bij de varieteit “Aureo variegata” heeft deze soort ook deels gele schubben. (zie foto)
Takjes van deze soort laten zich ook weer prima gebruiken in bloemschikwerk.
*Metasequoia glyptostroboides
Ook deze naaldboom verliest in de herfst en winter de naalden. In het land van oorsprong (China) kan hij wek 45 meter hoog worden.
Hier gekweekte exemplaren wordn echter niet vaak hoger dan een meter of 15. Hij groeit wel snel en voorspoedig op las hij op een goede plaars is geplant.
De aanblik van de boom is wat kegelvormig. De naalden zijn smal en staan in twee rijen op de takken gerangschikt. In het najaar vallen en de dwergloten en
de zich daaraan bevindende naalden af. De naalden zijn helder geelachtig groen. In het najaar verkleuren ze wat naar herfsttinten.
De boom groeit het beste in wat vochtige grond. Een sloot of plasje etc. dicht in de buurt zal wat dat betreft wonderen kunnen verrichten.
Overigens is deze boomsoort gemakkelijk te stekkenen te zaaien.
De soort zelf werd pas in de jaeren veertig herontdekt. Daarvoor was hij alleen als fossiel bekend. Maar in 1941 werd een levend exemplaar aangetroffen.
De zaaisels uit de gevonden kegels leverden al snel goed groeiende bomen op.
*Picea breweriana (Spar)
De Picea soorten zijn allemaal altijdgroene bomen, die een kegelvormig postuur hebben. Ze zijn van de Abies soorten gemakkelijk te onderscheiden door
de stand van de vruchtkegels. Bij de Spar hangen deze aan de takken. Bij de Picea staan ze op de takken. Sparren zijn bij uitstek bomen, die het liefst een
niet al te warme plaats hebben om lekker te groeien. De op de foto afgebeelde soort is daar geen uitzondering op. Deze soort kenmerkt zich door de vrijwel
horizontaal staande takken, waaruit hangende zijtakken ontspringen. De naalden zijn aan de boven kant donkergroen en witachtig grijsgroen aan de
onderkant. De kegels zijn langwerpig en kunnen wel 12 cm lang worden. In jong stadium zijn ze purperkleurig om bij de rijping uit te kleuren naar bruin.
Deze soort komt van oorsprong uit Westelijke gebieden van Noord Amerika. In jong stadium is de groei eerst traag. De boom ziet er dan stijfjes uit.
Pas later ontstaat de kenmerkende groei van de afhangende takken. Overigens zijn het juist de Picea soorten, die de mensen het meest voor kerstversiering
gebruiken. De naam Denneboom is dus eigenlijk een ernstige verwarring. De Picea’s zijn namelijk Sparren. De genoemde Dennebomen (Pinussoorten)
bestaan dus ook wel, maar die worden over het algemeen dus juist niet gebruikt als Denneboom!
*Picea glauca albertiana (Witte Spar)
Dit is een gelijkmatig en wat stijfjes opgroeiende soort, die zomer en winter groen blijft. Hij kan wel 2 tot 3 meter hoog worden. De groei in de breedte is
daarbij ook van belang. De naalden zijn witachtig groen, vandaar ook de naam Witte Spar. Hij houdt van een vochtige beschutte plaats. Denk daaraan als u
een exemplaar in de tuin plaatst. Vanwege de gedrongen groei komt hij mooi uit in een heide- of coniferentuin. In een gemengde tuin zal hij echter ook zeker niet misstaan.
*Picea likiangensis
Deze soort komt van oorsprong uit de bergstreken van West China. Daar bereikt hij hoogtes van wel ruim 30 meter. In onze streken wordt hij wat minder
hoog. In volwassen stadium krijgt deze soort helderroze kegels. Bij het afrijpen verkleuren deze naar bruinachtig. Ze zijn eirond en daarbij langwerpig.
De naalden zijn dik en stijf en donkergroen aan de bovenkant. Aan de onderkant zijn ze witachtig blauwgroen. Ze staan in twee elkaar overlappende rijen
langs de zijkanten van de jonge loten. In jong stadium is heeft deze soort soms moeite een strenge winter door te komen. Oudere bomen hebben daar geen
last meer van. Deze boomsoort wordt veel gebruikt voor kerstversieringen en als de bekende kerstboom. De kegels van de volwassen bomen zijn ook prima
als decoratiemiddel te gebruiken in bloemschikwerk.
*Picea omorika (Servische Spar)
Dit is een altijd groene soort. Hij kan op een goede plaats wel 30 meter hoog worden. De takken zijn veeal geveerd tot aan de grond toe, daardoor heeft
de boom een kegelvormig uiterlijk. De naalden staan horizontaal gerangschikt en overlappen elkaar. Aan de bovenzijde zijn ze diepgroen. Aan de onderkant
wat lichter groen met twee witte stippen. De afhangende kegels zijn eirond en worden ongeveer 5 cm groot. Ze zijn eerst blauwzwart en verkleuren naar bruin
bij het afrijpen. Deze soort is ook weer prima geschikt voor kerstversieringen.
*Picea pungens Glauca (Blauwe Spar)
Dit is een vrij langzaam groeiende soort, die uiteindelijk toch wel ruim 10 tot 20 meter hoog kan worden als hij de slag eenmaal te pakken heeft.
De naalden zijn variabel van kleur. Deze verloopt afhankelijk van de omstandigheden, zoals plaats, weertype en seizoen van dofgroen tot helder donker
blauw groen. Behoudens bij de rui behoudt deze sparsoort de naalden het gehele jaar. In volwassen stadium ontstaan er kegels aan de boom.
Deze zijn cilindrisch gevormd met een versmalling aan de uiteinden. Ze kunnen wel 10 cm lang worden. In jong stadium hebben ze een roodachtige tint.
Later verkleuren ze naar lichtbruin. Jonge bomen groeien meestal het best. Bij het ouder worden willen er nog wel eens misvormingen optreden.
Takken en kegels van deze soort zijn weer uitstekend te gebruiken als kerstversiering.
*Pinus montezumae (Mexicaanse Den)
De Pinus soorten zijn altijd groen naaldbomen, die in hun jonge jaren vaak een kegelvormig uiterlijk hebben. Laten vormen ze een hoge stam, waarop de
takken horizontaal uit gaan staan. Alleen in de top blijven ze dan groen. De rest van de takken sterft en valt op de lange duur af. Alle Pinus soorten houden
van een zonnige en vrijstaande plaats. Daar ontwikkelen zij zich het beste. Ze eisen een lichte en goed doorlatende grond. Het feit, dat de meeste soorten
prima groeien op zandgrond zegt daarbij genoeg. De schors is bij de meeste soorten diep doorgroefd en heeft een roodachtige glans.
De naalde staan in groepen van 2, 3 of 5. Daarmee worden ook de soorten gekenmerkt. De kegels staan rechtop of horizontaal en verschillen per soort
van grootte.
De soort op de foto is een niet geheel winterharde soort. Eigenlijk kan hij het beste groeien in een grote bak en in de winter in een kas of oranjerie.
Oorspronkelijk komt hij uit Mexico en kan daar wel 30 meter hoog worden.
De naalden zijn lang en slap en staan in groepen van 5 en soms 8. Ze ontwikkelen zich aan het eind van de dwergloten en staan in groepen bijeen.
De kleur is blauwachtig groen en worden wel 25 cm lang. De kegels zijn cilindrisch gevormd en staan in groepen bijeen, ze worden wel 25 cm lang.
In rijp stadium worden ze bruin van kleur.
*Pinus nigra (Zwarte Den)
Deze Pinus soort komt van oorsprong uit de streken van Midden Europa. Hij is de meest gekweekte variteit vanwege zijn robuustheid en winterhardheid.
Voor tuin aanplant is deze soort niet zo geschikt. Op grote zanderige stukken grond is het echter een blijverje, die wel 45 meter hoog kan worden.
Bij het ouder worden resteert meestal allen een schermvormige kroon met horizontaal staand takken. De schors is ruw en zeer donkerbruin, in de schaduw
zelfs tegen zwart aan. De naalden staan alleen of in paren. Ze zijn vrij stevig en iets scherp. Ze zijn donkergroen en staan rechtop de takken. De jonge kegels
zijn geelbruin en worden later bij rijpheid wat donkerder. Ondanks de flinke houtproduktie van oudere exemplaren speelt deze soort een kleine rol in de houtindustrie.
*Pinus radiata
Dit is een bijzonder snel groeiende soort, die wel 30 meter hoog kan worden. In ouder stadium krijgt hij in de kruin een schermachtige horizontaal staande
vertakking. De naalden staan in groepen van 3 dicht opeen. In jong stadium zijn ze heldergroen. Later verkleuren ze naar donkergroen. Ze worden ongeveer
15 cm lang. De kegels hebben een korte steel en zijn eirond. Meestal staan ze alleen op een tak soms in groepen bijeen. Ze worden ongeveer 15 cm lang.
Ze blijven vaak enkele jaren aan de takken hangen. Deze soort neemt al snel het uiterlijk van een oude boom aan. Dat wil zeggen: een lange slanke stam met
bovenin de kruin met horizontale takken. De oude dode takken vergaan en breken af. Zo ontstaat er al snel een lange slanke stam. De soort is van belang
voor de houtproduktie. Van oorsprong komt hij uit Noord-Amerika.
*Pinus sylvestris
Dit is een van onze inlandse naaldbomen. Hij kan ongeveer 30 meter hoog worden. Hij groeit uit met een rechte stam en in de kruin heeft hij een scherm van
horizontaak uitstaande stakken. De schors is grof met diepe voren. Deze is roodachtig bruin van kleur. De naalden staan in paren bijeen en zijn blauwgroen.
De kegels zijn eirond en staan alleen op de tak of in groepjes van 2 tot 3. De zijn grijsachtig in jong stadium, later verkleuren ze naar dofbruin. Ze worden
ongeveer 7 cm lang. Deze soort is van belang voor de houtindustrie.
*Pinus wallichiana
Deze soort kan in de vrije natuur wel 45 meter hoog worden. De schors is grijsachtig bruin met ondiepe groeven aan oude bomen. De naalden staan in groepen
van 5 en blijven zeker 4 jaar aan de boom. Ze zijn grijsachtig groen en hangen ook al door hub lengte en gewicht aan de takken. Ze worden wel 20 cm lang.
De kegels zijn alleenstaand of staan in groepen van tot 3 stuks. Bij rijpheid gaan ze ook in de boom hangen. De kleur is dan lichtbruin. Ze worden net zo lang
als de naalden, namelijk ongeveer 20 cm. Deze boom is niet geschikt voor kalkrijke grond. Hij is in jonger stadium niet geheel winterhard.
Van oorsprong komt hij uit de streken rond het Himalaya gebergte.
*Sciadopitys verticillata (Kransspar)
Dit is een altijd groene naaldboom, die in de vrije natuur wel 35 hoog kan worden. In de praktijk groeit hij in onze streken wat minder imposant uit en voltrekt
de groei zich vrij langzaam. Deze soort groeit het beste in vochtige grond. Hij komt van oorsprong uit Japan en China.
De naalden aan de jonge loten zijn klein en schubvormig. Aan dwerglotenworden de naalden wat langer. Ze staan in een krans om de takken.
De schors is grijsachtig bruin. De kegels worden tot 10 cm lang. Ze bevinden zich aan de einden van de takken. In rijp stadium zijn ze bruin van kleur.
Deze boom is van weinig waarde voor de houtwinning. Hij valt het meest op door de rangschikking van de naalden.
*Sequoia sempervirens Adpressa (Redwood)
Deze soort komt van oorsprong uit het westen van Noord Amerika. In zijn natuurlijke omgeving kan hij wel 90 meter hoog worden!
De stam is roodachtig bruin met een vezelige sponsachtige schors. De takken zijn enigszins hangend. Sommige van deze bomen zijn wel meer dan 3000 jaar
oud! Ze groeien in de vochtige kustgebieden, waar zeenevels en mist voortdurend voor een vochtige atmosfeer zorgen. In ieder geval is deze boom niet echt
iets om in een siertuin te plaatsen. Deze soort is van belang voor de houtindustrie.
*Sequoiadendron giganteum (Mammoetboom)
Deze soort groeit in de westelijke hellingen van de Sierra Nevada in Californie. Hij kan daar wel 100 meter hoog worden! Het is waarschijnlijk de grootste
naaldbomensoort in heel de wereld. Jonge bomen hebben eerst een smalle kegelvorm. De schors is diep gegroefd, helderbruin en enigszins sponsachtig aan
de buitenkant. De takken zijn naar beneden hangend. Ze dragen naalden/schubben die dicht tegen de takken aangroeien. Hij groeit vrij snel en goed op wat
vochtige bodem en in een vochtige atmosfeer.
*Taxodium distichum (Moerascypres)
Dit is en hoge in de winter kale naaldboom, die in natuurlijke omgeving wel 45 mter hoog kan worden. De schors is roodachtig bruin en schilfert af.
Dwergloten vallen in het najaar samen met de naalden af. De naalden staan spiraalsgewijs gerangschikt in twee rijen op de dwergloten. In het voorjaar
zijn ze appelgroen, in de herfst verkleuren ze naar roestachtig bruin voor ze afvallen. De kegels zijn klein en bolvormig. De kleur is licht purperachtig.
Bijzonder van deze soort is, dat het de enige soort onder de coniferen/naaldbomen is, die in het water kan overleven. Deze soort kan ook goed langs
waterpartijen worden gekweekt, als de voet maar in natte grond staat. Vanuit de grond ontstaan dan een aantal verhoogde wortels. Ze zien er als een soort
knieen uit. Deze kunnen wel 50 cm hoog worden.
*Taxus baccata (Taxus)
Dit is een altijdgroene naaldboom, die wel 20 meter hoog kan worden. De naalden zijn donkergroen en lijnvormig. Ze staan spiraalsgewijs op de takken
gerangschikt. Deze soort heeft zowel mannelijke als vrouwelijke exemplaren. Ze hebben ook geen kegels, maar een soort zaden, die er uit zien als rode of
afhankelijk van de soort als gele bessen. Deze bessen worden door vogels gegeten. Het zaad wordt daarna onverteerd verspreid door de uitwerpselen van
de vogels. Deze boomsoort groeit ook goed op kalkrijke grond en is goed in vorm te knippen. Daardoor geschikt als haagbeplanting. Let op! De bessen
en loten zijn enigszins giftig voor de mens!
*Taxus baccata Fastigiata Aurea
Deze soort groeit uit tot een prachtige zuilvorm. De naalden zijn mooi helder geelgroen en blijven het hele jaar door aan de boom aanwezig.
De takken van deze soort lenen zich prima voor allerlei bloemschikwerk. Door de tamelijk langzame groei is hij prima geschikt voor allerhande tuinvormen.
Heidetuinen, coniferentuinen of gemengde tuinen zullen hun voordeel er mee doen.
*Thuja orientalis Rosedalis Compacta (Oosterse Levensboom)
Dit is een struikvorm, die uiteindelijk tot een boom zal uitgroeien. Bij ouderdom kan hij wel 4 meter hoog worden. Daarbij houdt hij een zuilvormig uiterlijk.
De naalden zijn schubvormig, klein en in jong stadium heldergeel groen. Later verkleuren ze naar blauwachtig groen. De kegels zijn eivormig en vlezig.
De takjes van deze soort zijn weer prima te gebruiken voor bloemschikwerk. Van oorsprong komt de Thuja uit het Noordoosten van China.
De hieronder weergegeven soort is een cultivar op de species.
*Thuja orientalis Semperaurea
Hieronder ziet u een foto van deze soort. Het is een cultivar, die in een soort struikvorm met een ronde top uit groeit. Die groei verloopt vrij traag, waardoor
hij prima geschikt is voor allerlei siertuinen. Door jaarlijks wat te modellern kunt u hem mooi compact houden. De schubbeb zijn blijvend geelgroen.
Talkjes van deze soort zijn weer prima te gebruiken in bloemschikwerk.
*Thuja plicata Fastigiata (Reuzenlevensboom)
Dit is een grote tot boom uitgroeiende conifeer, die in Noord Amerika tot 60 meter hoog kan worden. In onze streken blijft hij wat kleiner.
De takken staan vrijwel horizontaal op de stam. De uiteinden hangen wat uit. De schubben zijn klein en staan zijdelings op de takken. De schors is licht bruin
met ondiepe groeven. De kegels zijn klein en bruin. Deze soort heeft graag een plaatsje in de halfschaduw, maar een geheel beschaduwde plaats verdraagt hij
ook. Hij verdraagt een snoeibeurt in wat jonger stadium prima. Mede daardoor is hij geschikt als een wat uit de kluiten gewassen windvanger. De takjes zijn
prima geschikt voor bloemschikwerk.
*Thuja plicata Zebrina
Deze soort groeit mooi rechtop. De schubben zijn mooi goudgeel. Door deze eigenschappen is hij prima bruikbaar als solitair, maar hij kan ook goed als
haagconifeer worden gebruikt. Takjes van deze soort zijn goed bruikbaar in bloemschikwerk. Thuja’s geven over het algemeen een heerlijke scherpe
harsachtige geur af. Bloemschikwerk met coniferen groen geeft daardoor een extra dimensie.
*Tsuga canadensis (Hemlock)
Deze naaldboomsoort kan wel 30 meter hoog worden in de vrije natuur. In tuinen wordt hij flink wat kleiner. Kenmerkend aan deze soort is de vaak gesplitste
basis van de stam. De schors is bruinachtig en sterk gegroefd bij oude bomen. De naalden zijn ongeveer 2 cm lang en staan in twee rijen geordend op de
takken. Ze hebben een vrij korte steel en zijn diepgroen van kleur. De kegels zijn eirond en blijven vrij klein (2,5 cm). De mannelijke bloeiwijze is prachtig
karmijnrood met een blauwe gloed. De kleur van de kegels is blauwachtig. Ook bijzonder is de zachtheid van het hout.
Tot zover lijkt me dit voorlopig wel genoeg. Desgewenst volgen er later wat aanvullingen.