De mossel
https://nl.wikipedia.org/wiki/Mossel_(weekdier)
De mossel is een weekdier dat in de zee leeft. Het heeft een lange stevige schelp. Zonder zijn schelp kan het niet leven. De buitenkant van de schelp heeft een paarsblauwe kleur. Lichtere kleuren, geelbruin tot groen komen ook voor. Schelpen van jonge dieren zijn licht doorzichtig. De binnenzijde van de schelp is bekleed met parelmoer. Dat is blinkend en heel mooi.
Echt ademen doet het niet, maar er stroomt wel water in en uit de schelp. Het paren gebeurt op een aparte manier. Miljoenen eitjes van vele volwassen dieren worden het water in gespoten. In het zeewater komen die samen en worden bevrucht. Hieruit komen een soort larven. Zij kunnen door het water zwemmen, maar laten zich liever met de stroom meevaren. Na ongeveer één maand wordt de schelp gevormd. Die begint langzaam aan het diertje te groeien. Na een tijdje wordt het dier met zijn schelp te zwaar en zakt het naar de bodem van de zee. Nu is het heel belangrijk dat het dier op een goede plaats valt. Het diertje is nog piepklein, dus heel ver kan het zich niet verplaatsen om een betere plaats te zoeken. Op de bodem liggen veel vijanden op de loer. Mosselen die nog zo klein zijn, noemen we mosselzaadjes. Ze zijn kleiner dan je pinknagel.
De mossel zit het liefst in onrustig water. Zo passeert er veel voedsel. Op een golfbreker bijvoorbeeld waar het water tegen kletst of op rotsen vind je vele mosselen samen. Dat noemen we een mosselbank. Mensen kweken ook mosselen. Ze bouwen dan zelf rotsen in het water waar ze de mosselzaadjes op planten. De mosselen zelf zijn met draden aan elkaar vastgemaakt. Als het water wegtrekt, kan hij tot 6 uur uit het water blijven. Veel langer kan hij niet uithouden, want dan droogt hij uit en sterft. De mossel houdt zijn schelpspier stevig dicht zodat hij minder uitdroogt. Als het water weer hoger komt te staan, dan opent hij deze spier terug en gaan de twee kleppen van de schelp open zodat hij terug voedsel uit het water kan halen. Een mossel kan vijftien jaar oud worden.
De mossel is een filteraar. Het enige wat hij hoeft te doen is zijn ‘huisje’ te openen. Door de ene opening wordt water naar binnen gezogen en door de andere opening spuit het dier het water weer naar buiten. Ondertussen komt het water voorbij een rij kieuwen. Deze halen er zuurstof en voedsel uit. Dan worden er kleine pakjes uit de mossel geworpen. Dat zijn restjes die niet gebruikt kunnen worden.
De belangrijkste vijanden van de mossel zijn vogels, zoals de scholekster, de eidereend en de zee-eend. Bij laag water zoekt de scholekster de mosselen op en breekt ze met haar snavel open. Daarnaast zijn zeesterren ook flinke roofdieren. Een zeester kruipt op de mossel en trekt met zijn armen de twee schelpdelen van elkaar. Zodra de mossel de schelp een beetje opent, spuit de zeester zuur uit haar maag naar binnen. De mens is ook een grote vijand van de mossel, omdat er vaak te veel mosselen worden gevangen. Aan onze kust komen veel mosselbanken voor.
De mossel (Mytilus edulis) is een in zee levend tweekleppig weekdier. De soort wordt ook wel ‘gewone’ of ‘eetbare mossel’ genoemd.
Beschrijving
Schelpkenmerken
De mossel heeft een langwerpig asymmetrisch driehoekige, betrekkelijk dunschalige maar stevige schelp. Er is een zeer onopvallend slot, bestaande uit enkele zeer kleine tandjes. De umbo ligt geheel bij de voorkant die spits is, de achterkant is afgerond.
De buitenkant van de schelp heeft een paarsblauwe kleur. Lichtere kleuren, geelbruin tot groen komen ook voor. In dat geval zijn vaak stralende blauwe tot donkerpaarse lijnen aanwezig. Schelpen van jonge dieren zijn geelachtig en licht doorzichtig. De ‘huid’ van de schelp (het periostracum) is zwart bij volwassen dieren.
De binnenzijde van de schelp is vanuit de bovenzijde van de schelp (de umbo) tot aan de mantellijn vaak bekleed met parelmoer. Tussen de mantellijn en de schelprand is de schelp paars gekleurd (of een beetje blauw).
Kenmerken van het dier
Echte ademhalingsbuizen (sifonen) ontbreken, er is wel een in- en een uitstroomopening. De voetklier scheidt een uit eiwitten bestaande kleverige substantie af. Buiten de schelp verhardt deze substantie tot draden (byssusdraden) die zich aan het substraat hechten. Deze byssusdraden zijn taai en elastisch en hebben een zeer hoge sterkte waardoor de schelp stevig verankerd wordt.
Voortplanting
Zoals de meeste tweekleppigen vindt de voortplanting buiten de dieren in het zeewater plaats. Min of meer gelijktijdig worden miljoenen eitjes en zaadcellen van vele volwassen dieren het water in gespoten. In het zeewater vindt de bevruchting plaats. Er ontstaat dan een larve met een planktonische levenswijze. De larvale dieren kunnen wel enigszins op eigen kracht door het water zwemmen, maar deze beweging is slechts van ondergeschikt belang. De larve gaat waar de zeestroming het dier heen voert, zoals dat met al het plankton het geval is. Na ongeveer één maand wordt de larvale schelp gevormd, die gedurende enige tijd verder aangroeit. De larvale schelp ziet er nog niet zo uit als die van de volwassen mossel. Na verloop van tijd wordt de schelp te zwaar voor een zwevende levenswijze en zakt het ‘broed’ naar de zeebodem. Deze ‘broedval’ is een kritieke fase want het dier is afhankelijk van de geschiktheid van de plaats om zich met byssusdraden (de baard van een mossel) vast te kunnen hechten. Daarvoor leent een vaste ondergrond zich het best. Aangezien het dier nog maar 1,5 à 2 mm groot is, is de speelruimte niet groot: lange afstanden om een geschikte plaats op te zoeken kunnen niet worden afgelegd. De fase is verder kritiek omdat ook op de zeebodem veel predatoren aanwezig zijn. Slechts een gering deel van de oorspronkelijke larvenpopulatie komt terecht op een geschikte plek en overleeft de eerste periode. Mosselen van ongeveer 1 centimeter noemt men mosselzaad. Wanneer de mosselen circa vier tot vijf centimeter groot zijn, worden ze halfwasmosselen genoemd. Na ongeveer twee jaar zijn de mosselen zes tot zeven centimeter groot en geschikt als consumptiemossel.
Habitat en leefwijze
De mossel leeft op een vast substraat (epibiont) omdat hij aanhechting voor de byssusdraden nodig heeft. Het substraat kan bestaan uit een stenen ondergrond, maar oude veenbanken en oude verharde kleibodems die op de zeebodem aanwezig kunnen zijn, voldoen ook. Daarnaast wordt gebruikgemaakt van andere organismen met een hard skelet, zoals bijvoorbeeld grote schelpen. Dat kunnen ook soortgenoten zijn. Door zijn stevige verankering door middel van de byssusdraden zijn mossels in staat zich in zeer onrustig water te handhaven. De gestroomlijnde schelp helpt daarbij omdat het water er gemakkelijk langs stroomt en dus weinig grip op de schelp kan krijgen. Omdat het dier een weinig mobiele levenswijze heeft, is het niet in staat om zich tegen sedimentatie van zand en slib boven op de schelp te verweren door zich te verplaatsen. Daarom is een vestiging in onrustig water ook gunstig omdat daarmee het substraat vrij van sediment gehouden wordt. Toch komt de mossel ook in zeer rustig water voor. Dergelijke biotopen moeten dan wel een heel geringe of liefst geheel afwezige sedimentatie hebben. Een optimaal habitat vormt de getijdenzone. De soort is in grote hoeveelheden, vaak dicht op elkaar, te vinden op rotskusten. Ook kunstmatige rotskusten, door mensen aangelegde dijken, vormen een goede habitat. Een plek waar mossels vaak voorkomen is de omgeving van de laagwaterlijn in een waddengebied. Op deze plaats kunnen zich mosselbanken vormen. Dit kunnen enorme opeenhopingen van levende en dode mossels zijn. De schelpen vormen het harde substraat voor jonge mossels en op deze wijze kan zich een rifachtige structuur, een mosselbank vormen. Door de grote hoeveelheden pseudofaeces wordt zeer veel slib door de mossels zelf in en rond de mosselbank afgezet. De mossels zelf zijn met byssusdraden aan elkaar vastgehecht. Op deze wijze kan inderdaad een verschillende decimeters boven het wad uitstekend stabiel mossel’rif’ gevormd worden.
Een mossel kan bij eb ongeveer 6 uur boven water blijven. Veel langer wordt niet verdragen, dan treedt sterfte op. Tijdens de emersieperiode wordt de schelp met behulp van de sluitspier gesloten gehouden om uitdroging te voorkomen. Bij vloed staat de mossel onder water, de sluitspier ontspant en de kleppen openen zich waardoor voedsel uit het water kan worden gefilterd. Een mossel kan vijftien jaar oud worden.
Voeding
De mossel is een filteraar. Het enige dat hij hoeft te doen is zijn ‘huisje’ te openen. Door de instroom opening wordt water naar binnen gezogen en door de uitstroom opening spuit het dier het water weer naar buiten. Ondertussen komt het water voorbij een rij kieuwen. Deze halen uit het voorbijstromende water zuurstof (O2) en voedsel. Het water wordt door ciliën (beweeglijke trilharen) op de kieuwen voortgeduwd. Deze ciliën nemen het voedsel op en verplaatsen het naar een slijmlaag, die dan de voedseldeeltjes naar de maag brengt. Het voedsel van de mossel bestaat voornamelijk uit plankton. Andere zwevende stof, zoals slib en dergelijke wordt eveneens uit het water gefilterd.
Verteerd en onverteerbaar materiaal wordt in pakketjes, de zogenaamde pseudofaeces uitgeworpen. Op deze wijze kunnen enorme hoeveelheden slib door mossels uit het water worden gehaald en vastgelegd. Mossels kunnen door het opnemen van giftige stoffen of algen die giftige verbindingen produceren, zelf óók giftig worden. Hier hebben ze zelf tot op zekere hoogte geen last van, maar consumptie door dieren (inclusief de mens) die hoger in de voedselketen staan kunnen door een cumulatief effect wel schade ondervinden.
Natuurlijke vijanden
De belangrijkste natuurlijke vijanden van de mossel zijn waadvogels, zoals de scholekster, de eidereend en de zee-eend. Bij laag water zoekt de scholekster de mossels op en verbrijzelt ze of wrikt ze met haar snavel open. Daarnaast zijn zeesterren ondanks hun slome beweging geduchte roofdieren. Een zeester kruipt op de mossel en trekt met zijn armen de twee schelpdelen van elkaar. De armen van de zeester zijn voorzien van vele kleine zuignapjes aan de onderzijde. Deze worden vastgezogen aan de schelpen van de mossel en leveren zo een trekkracht op de schelp. De zeester hoeft verder geen inspanning te leveren aangezien de zuignapjes een constante kracht uitoefenen. Zoals elk schelpdier moet de mossel om de schelp dicht te krijgen zijn sluitspier gebruiken. Het dichthouden van een schelp kost dus ook zonder een aanval van een zeester al energie. Als daar de trekkracht van de zeester bovenop komt, raakt de mossel dan ook betrekkelijk snel moe. Zodra de mossel de schelp iets opent, spuit de zeester maagzuur naar binnen. De Mossel trekt zijn schelp weer dicht en wordt nu al deels verteerd door de zure sappen van de zeester. Het duurt dan niet lang meer voordat de Mossel sterft, en de schelpdelen zich weer openen. Een derde vijand van de Mossel is de vleesetende slak, zoals onder andere de Tepelhoorn. De Tepelhoorn boort een gaatje in de schelp met zijn rasptong of radula, die bezet is met tandjes. Daarna wordt de inhoud door het gaatje leeggezogen en blijft de mosselschelp leeg achter.
Een nieuwe bedreiging is de Japanse oester; deze exoot maakt gebruik van hetzelfde substraat als de mossel maar filtert bovendien de mossellarven uit het water.
De mens is ook een vijand van de mossel, omdat de vangst schade toebrengt aan de populaties. Dit speelt minder mee bij gekweekte mosselculturen.
Voorkomen
De mossel is één van de algemeenste diersoorten aan de Nederlandse en Belgische kust. In Nederland komen kweekmosselen o.a. voor in twee gebieden: de Oosterschelde en de Waddenzee, waarbij op dit moment de Waddenzee de grootste producent is van kweekmosselen, ook wel mosselzaad genoemd. Ook aan de Hondsbossche Zeewering, de pieren van IJmuiden, Hoek van Holland en verder op de basalten zeeweringen langs de kust komt mosselzaad voor. De vishandel spreekt in de beide eerste gevallen van ‘Zeeuwse mosselen’ omdat alle Nederlandse mosselen voor consumptie in de Oosterschelde verwaterd worden. Verwateren betekent: zandvrij gespoeld. Door vervuiling van randzeeën als de Noordzee is de natuurlijke populatie de afgelopen honderd jaar met ca. 70% afgenomen.
Fossiel voorkomen
In het Noordzeegebied is de mossel sinds het Boven Plioceen bekend. Overigens behoort een groot deel van de oudere fossielen (Plioceen en Onder Pleistoceen) tot Mytilus trossulus. Dit is een verwante soort met een huidige verspreiding die Noordelijker is dan die van de gewone mossel.
Herkomst
De mossel behoort met een aantal andere weekdieren tot een groep van soorten die een oorsprong in de Grote Oceaan hebben. Er wordt aangenomen dat deze soorten vanaf het vroeg Plioceen via de Beringstraat naar de Atlantische Oceaan zijn gemigreerd. De mossel behoort tot de middengroep van gearriveerde soorten. Tot deze zogenaamde ‘Pacifische groep’ behoren onder andere ook de strandgaper, de uitgestorven Acila cobboldiae, het nonnetje, de wulk, alikruik en purperslak.
Verhouding tot de mens
Etymologie
Mytilus van Mutilus wat ‘mossel’ betekent; edulis betekent zowel ‘eetbaar’ als ‘smakelijk’.
Consumptie
Mossels zijn als ‘zeevrucht’ een bekend ingrediënt, ze bevatten eiwitten, mineralen, vitaminen, fosfor, ijzer, jodium en seleen. Met 1% is het vetgehalte te verwaarlozen. Honderd gram gekookt mosselvlees levert 70 kcal. Voor consumptie onderscheidt men vijf gewichtsklassen, aflopend van groot naar klein zijn dat: Goudmerk, Jumbo, Imperiaal, Super en Extra.
Het mosselseizoen loopt van half juli tot half april, dus niet alleen tijdens maanden met een r zoals vroeger wel beweerd werd. Ook buiten het mosselseizoen zijn mosselen te koop, dit zijn echter diepgevroren of geïmporteerde mosselen. De Nederlandse mosselproductie zit in 2009 rond de 70.000 ton.
In België worden mosselen doorgaans met frieten gegeten (moules-frites), in Nederland kiest men meestal voor mosselen met brood en sauzen of met friet. Het plaatsje Philippine in Zeeuws-Vlaanderen is een geliefde plek voor mosseleters. Er staat een aantal mosselrestaurants en zelfs een (druipend) mosselmonument. De tot voor kort enige mosselveiling van Europa staat in Yerseke, recent wordt de Vlaamse mossel uit hangmosselcultuur in Oostende geveild. De met name in België en Nederland populaire Zeeuwse mossel wordt grotendeels verhandeld in Yerseke.
Sommige mensen zijn overgevoelig voor de eiwitten van de mossel, wat kan leiden tot huidirritatie en misselijkheid. Mensen met een lichte allergie voor mosselen zullen daar alleen last van hebben bij het begin van het seizoen, later in het seizoen loopt het eiwitpercentage terug. Er wordt nogal eens gezegd dat het niet verstandig is om mosselen te eten tijdens de zwangerschap. Dat is achterhaald, in het verleden konden mosselen minder goed bewaard worden omdat de koeling slechter was. Hierdoor waren mosselen vatbaar voor salmonellabesmetting. Met de huidige koeltechniek is dat niet meer het geval en kunnen mosselen ook tijdens een zwangerschap veilig gegeten worden.